Maandagavond, rond 20.30, loopt hij schichtig door de parkeergarage in Amersfoort. Met een wit gezicht en een nog witter randje rond zijn neus, kijkt hij als een stokstaartje om zich heen. ‘Waar zitten de camera’s?’, ‘Komen er mensen aanlopen in de verte?’, ‘Is dat model auto wel of niet voorzien van zo’n takke-luid alarmsysteem?’.
In een hoekje ziet hij mijn auto staan. Een oude Citroen D4 (zo uit mijn hoofd, als mensen vragen wat voor auto ik heb, zeg ik altijd ‘een grijze, met airco’, want verder doet het er voor mij niet echt toe). Hij loopt er naar toe.
Het is de ideale auto voor de eerste keer, merkt hij op. ‘En als het dan met deze lukt, dan kan ik morgen aan het echte werk beginnen’, mompelt-ie tegen zichzelf. De grote auto’s, de glanzende, verleidelijke vierwielers die bijna schreeuwen dat ze veel geld waard zijn. Auto’s waarin de zonnebrillen die er in liggen, misschien alweer genoeg ‘magisch, wit poeder’ opleveren om weer een paar dagen vooruit te kunnen.
Terwijl hij de kleine hamer – eigenlijk ontworpen om een auto úit te kunnen gaan in nood – uit zijn zak haalt, voelt hij zijn vingers trillen. Hij weet ook niet of het de spanning is, of gewoon de onrust in zijn lijf vanwege het verlangen naar de volgende snuif.
3.2.1.
BAM. Het kleine, driehoekige ruitje vooraan, aan de kant van de bijrijder klettert in ziljoenen stukjes uit elkaar.
Even is het stil.
Met een bonkend hart steekt hij zijn hand door het gat. Precies goed. Hij kan de deur van binnenuit openmaken.
Het gevoel van overwinning zakt snel. 13 kleine gitaartjes lijken er te liggen, allemaal keurig in een eigen tasje. 5 muziekstandaarden. Een sporttas en een yogamatje. Een lippenstift en wat verpakkingen van de MacDonalds. Hij slikt. Het dringt langzaam tot hem door. Hij heeft ingebroken bij een echt mens. Een mens van vlees en bloed. Iemand die muziek maakt, die lippenstift draagt en Happy Meals eet. Iemand met wie hij misschien wel had kunnen daten, als zijn leven maar anders gelopen was.
Hij wil geen seconde langer meer met zijn vingers aan deze vreemde spullen zitten, hij wil er niet eens meer naar kijken. Zonder wat dan ook mee te nemen, sluit hij de deur en loopt weg.
Een dag later, meldt hij zich bij de afkickkliniek.
Waargebeurd?
Ok, ik durf niet met 100% zekerheid te garanderen dat het zo is gegaan. Het enige wat ik wél weet, is dat mijn ruit kapot was, mijn auto van het slot was én dat al mijn spullen er gewoon nog in lagen. (En dat mijn originele plan ‘een noodraam maken van ijverig gekauwde kauwgom en een sporthanddoek’ mislukte en er nu ranzige kauwgomvlekken in de bekleding va mijn auto zitten).
Terwijl ik afgelopen week rondreed, in diezelfde auto – met inmiddels een raampje van ducttape, indrukwekkend in elkaar geknutseld door mijn schoonzusje – heb ik veel gepiekerd over het ‘wie’ en ‘waarom’. Over wie er zo gemeen is om zomaar andermans auto kapot te maken. Over waarom je dat zou doen en of mijn 13 ukelele’s niet de moeite waard waren om te stelen. Uiteindelijk vertelde ik mezelf dit verhaal, over de man met een coke-verslaving die dankzij de inbraak in mijn auto, nu aan het afkicken is. Zo’n verhaal helpt, dan lijkt het tenminste nog een beetje te kloppen allemaal, een beetje de moeite waard.
De verhalen die je jezelf vertelt
Jij hebt vast ook verhalen die je jezelf vertelt, terwijl ze feitelijk gezien misschien onjuist zijn. Ik denk dat we dat allemaal wel doen. Helaas zie ik tijdens mijn werk vooral de niet-helpende-verhalen die mensen zichzelf vertellen. Zoals ‘mijn stem is lelijk, dus ik hou mijn mond maar’, of ‘ik zou wel willen zingen, maar dat doe ik niet omdat ik geen talent heb’.
Ben of ken jij ook zo iemand? In mei heb ik de workshop ‘Zang voor mensen die niet Durven of Kunnen Zingen’ weer op de planning staan. Tijdens die workshop zorg ik er met originele oefeningen en lekkere liedjes voor, dat het je lukt om op een prettige manier van van je te laten horen. Hier lees je meer.
Houdoe en veel liefs,
Anne